De invloed van Middelnederduits 
op de Scandinavische talen

Definities

Achtergrond en geschiedenis
Nedersaksisch en Nederlands hebben gedurende de Middeleeuwen en de vroeg moderne periode een grote invloed gehad op de Scandinavische talen. Sommigen hebben het wel vergeleken met de grote invloeden die het Normandische Frans op het Oudengels heeft gehad na de Normandische invasie. IN de Middeleeuwen telde bijvoorbeeld het Deens meer dan 1500 nieuwe leenwoorden; enkelen daarvan kwamen uit het Latijn, maar de overgrote meerderheid kwam uit het Middelnederduits. De invloed van Middelnederduits op de latere ontwikkeling van de Scandinavische talen werd als volgt omschreven door de Scandinavist Didrik Arup Seip: “Twee Noren kunnen tegenwoordig geen enkele conversatie hebben van 2 á 3 minuten, zonder dat ze daarbij Nederduitse leenwoorden gebruiken ... dit natuurlijk zonder dat ze hiervan op de hoogte zijn.”

De veranderingen die door het Middelnederduits zijn teweeggebracht op de de vasteland variëteiten van de Scandinavische talen, kwamen vooral tot uiting in de periode 1300-1550, waarna het Hoogduits de officiële taal werd in Noord-Duitsland en de Scandinavische talen begon te beïnvloeden. In begin en midden 1100 werd de Hanzestad Lübeck langzaamaan een belangrijke haven aan de kust van de Oostzee. Samen met andere Hanzesteden, zorgde Lübeck ervoor dat deze Hanzesteden gedurende drie eeuwen de handel door Scandinavië domineerden. Kolonies van Nedersaksisch sprekende handelaren, vaklui en ambtenaren streken neer in veel grote Scandinavische steden, zoals Oslo, Bergen, Visby, Stockholm, Malmö en Kopenhagen. Daarbij streken veel aristocratische families uit Noord-Duitsland neer in Denemarken en elders in Scandinavië, die veel invloed hadden op het taalgebruik in die gebieden. De taal van het gerecht in Scandinavië, net als vaktaal van handelaren, vaklui en ambtenaren was gedurende vele eeuwen overwegend Middelnederduits, en zodoende legde deze taal een sterke basis voor wettelijke teksten. Wettelijke en officiële documenten uit die tijd zijn doorspekt met Middelnederduitse leenwoorden en uitdrukkingen, soms zijn ze zelfs helemaal in die taal geschreven. Duitsers in Scandinavische steden hadden zo’n sterke positie in o.a. het politieke leven, dat hun aanwezigheid zelfs doorslaggevend is geweest voor het ontstaan van de Scandinavische Unie van Kalmar in 1397. Albrekt van Mecklenburg, een Duitse koning, besteeg de Zweedse troon in 1364. Daarbij kwam de eerste burgemeester van Stockholm uit Noord-Duitsland, en moest in de periode 1364-1389 zelfs een wetsontwerp worden aangenomen om ervoor te zorgen dat de meerderheid van de Stockholmse ambtenaren niet van ‘Duitse’ geboorte was!

Het gevolg van deze Nederduitse dominantie in Scandinavië is een overvloed aan leenwoorden en morfologische kenmerken. De grootse invloed was op de vakgebieden scheepsvaart, visserij en navigatie, handel en economie, vakmanschap en lokale administratie, maar ook goed bedeeld zijn de rechtspraak en het leger. Bovendien is er sprake van een grote hoeveelheid aan leenwoorden in dagelijkse omgangstaal (werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden). Letterlijk duizenden Middelnederduitse leenwoorden zijn terechtgekomen in de Scandinavische talen, en vele oorspronkelijke Scandinavische woorden werden vervangen. Echter, enkele Middelnederduitse woorden ontwikkelden zich tot synoniemen voor Scandinavische woorden. Waar deze synoniemen naast elkaar bestaan, hebben de Nederduitse varianten vaak de voorkeur. In andere gevallen hebben ze de betekenis van de Scandinavische woorden gemarginaliseerd.

Voorbeelden
Middelnederduits heeft invloed gehad op alle gebieden van het vasteland van Scandinavië, maar de hieronder gegeven voorbeelden uit het Deens (behalve als anders wordt aangegeven) geven wel de grootste invloedssfeer aan. Velen van deze woorden zijn leenvertalingen (Nederduitse elementen worden direct vertaald naar hun Scandinavische etymologische en semantische vorm – daarbij dan vaak gebruikmakend van woordvormende elementen geleend uit het Middelnederduits), bijvoorbeeld Middelnederduits hantwerk (handwerk) wordt in het Deens håndværk en Middelnederduits unwetenheit (onwetendheid) wordt in het Deens uvidenhed. Vele van deze woorden maken tegenwoordig deel uit van alledaagse woorden in de taalvariëteiten van het Scandinavische vasteland:

Handel en beroepen: bager (bakker), bøssemager (wapensmid), fisker (visser), fragt (vracht), handle (handelen), handskemager (handschoenmaker), håndværk (handwerk), isenkræmmer (ijzerhandelaar, ijzerwarenkramer), klejnsmed (sleutelsmid), kunstner (kunstenaar), købe (kopen), købmand (koopman), pels (pels), pund (pond), præst (priester), regne (rekenen), regning (rekening), regningskab [nu: regnskab] (rekeningschap), rente (rente), sadelmager (zadelmaker), skomager (schoonmaker), skrædder (kleermaker), slagter (slager), tømmermand (scheepstimmerman), udgift (uitgifte), vare (waar, goederen), værksted (werkplaats)

Hof en adel: eventyr (avontuur), frøken (vrouwtje), fyrste (vorst), greve (graaf), herre (heer), hertug (hertog), hof (hof), hofmester (hofmeester) [nu: ober], hovmod (hoogmoed), jomfru (jonkvrouw) [nu: maagd], junker (jonkheer), krone (kroon), ridder (ridder), slot (slot, kasteel), væbner (landjonker), ærlighed (eerlijkheid)

Overheid en macht: borger (burger), borgmester (burgemeester), domherre (rechter) [nu: dommer], embedsmand (ombudsman) [cf. Engelse leen van het Zweedse ombudsman], fordel (voordeel), fuldmagt (autoriteit), magt (macht), oldermand (wethouder), regere (regeren), rådmand (raadsman), told (tol)

Leger: erobre (veroveraar), fane (banier), fejde (vete, oorlog), fodgænger (infanterie) [nu: voetganger], gevær (geweer), høvedsmand (hoofdman), kamp (gevecht), krig (oorlog), nederlag (nederlaag), orlog (oorlog [op zee]), panser (pantser), plyndre (plunderen), rejse (reis)

Scheepvaart, visserij en navigatie*: agter (achteruit), bådsmand (bootsman), fartøj (vaartuig), flag (vlag), haj (haai), kaj (kade), kyst (kust), malstrøm (maalstroom), mandskab (manschappen), sælhund (zeehond), styrbord (stuurboord), styrmand (stuurman)
(*NB: er zijn veel meer specifieke leenwoorden op het gebied van scheepvaart en vissoorten die niet in deze lijst zijn opgenomen.)

Algemene bijvoeglijke naamwoorden: alvorlig (serieus), bange (bang), billig (goedkoop), dejlig (plezierig), dygtig (bekwaam), egentlig (eigenlijk), endelig (uiteindelijke), enkel (enkel), falsk (vals), flink (slim), fri (vrij), frisk (vers), fremmed (vreemd), from (vroom), færdig (klaar), forsigtig (voorzichtig), gemen (gemeenschap), hemmelig (geheim), hændig (handig), herlig (heerlijk), høvisk (hoffelijk), høflig (hoffelijk), klog (wijs), kort (kort), krank (ziek), middelmådig (middelmatig), mulig (mogelijk), rar (aardig, soort), rask (snel), skøn (mooi), stolt (trots), svag (zwak), tapper (dapper), tilfreds (tevreden), ægte (echt), åbenbar (openbaar)

Algemene en hulpwerkwoorden: anvende (aanwenden), arbejde (werken), begribe (begrijpen), begynde (beginnen), bestemme (beslissen), betale (betalen), betyde (bedoelen), blive (blijven), bringe (brengen), bruge (gebruiken), digte (dichten), erfare (ervaren), fatte (vatten, begrijpen), forekomme (voorkomen, schijnen), forklare (verklaren), foreslå (voorstellen), forstå (verstaan, begrijpen), forsvinde (verdwijnen), fortælle (vertellen), føle (voelen), håbe (hopen), klage (klagen), koge (koken), købe (kopen), kæmpe (vechten), lære (leren), mene (menen, bedoelen), male (verven), opdage (ontdekken), ordne (ordenen), oversætte (vertalen), overveje (beschouwen), pleje (plegen), prate (praten) [nu: kletsen], prøve (proberen), redde (redden), rejse (reizen), regne (rekenen), samle (verzamelen), skildre (schilderen, beschrijven), slute (sluiten), smage (smaken), snakke (praten), spille (spelen), stille (leggen), støtte (stutten), trække (trekken), undersøge (onderzoeken), undgå (vermijden), undskylde (verontschuldigen), vare (duren), øve (oefenen)

Algemene bijwoorden, voorzetsels en conjuncties: dog (doch), emellertid (echter) [Zweeds], forbi (voorbij), ganske (gans, behoorlijk), jo (jawel), likväl [Zweeds], likevel [Noors] (niettemin), men (maar), nemlig (namelijk), overalt (overal), redan (alreeds) [Zweeds], samt (gezamenlijk), sikker (zeker), straks (onmiddellijk), sådan (zulk), temmelig (tamelijk), tilsammen (tezamen), trods (ondanks), ur (van) [Zweeds], vældig (verschrikkelijk), øvrig (overig)

Geleende achtervoegsels
Scandinavische sprekers namen graag Middelnederduitse vormen in hun eigen klankensysteem op, en vele uit het Middelnederduits geleende achtervoegsels werden later gebruikt in de vorming van Scandinavische woorden op eigen bodem. Middelnedersaksisch en Middelnederlands hadden dus een effect op morfologisch niveau, maar ook op lexicaal niveau. Hier volgt een lijst met de meest belangrijke geleende achtervoegsels, geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit alledrie de moderne talen:

Niet al deze voorvoegsels komen nog voor in de huidige talen. Sommigen, zoals an-, be-/bi-, fore-/för-, -ska en und-/unn- komen niet meer voor als woordvormende elementen, terwijl om- en over-/över- actieve elementen zijn. De volgende achtervoegsels vormden vroeger bijvoegelijke en zelfstandige naamwoorden, en komen nog steeds vaak voor: -aktig/-agtig, -bar, -else, -er, -hed/-het.

Belangrijk waren ook de Middelnederduitse invloeden op het gebruik van het oorspronkelijke achtervoegsel –lig. Alhoewel dit element vaak voorkomt in de Germaanse talen (Oudnoors: -ligr, Ouddeens: -likær, Oudzweeds: -lîker), is de hedendaagse distributie van dit woordvoegsel vooral te wijden aan Middelnederduitse invloeden, door het achtervoegsel –lîk. Een zelfde soort observaties aangaande het voorkomen van de vorming van een bijvoeglijk naamwoord d.m.v. –ig in het Zweeds is gedaan door Betil Molde (p. 78, zie literatuurlijst onderaan), bijv: blodig (bloedig) en stenig (stenig).

De moeite van het herhalen waard zijn opmerkingen gemaakt door Betil Molde aangaande het relatieve gemak waarmee Middelnederduitse leenwoorden in het Scandinavische fonologische morfologische en lexicale systeem opgenomen werden: “Deze Nederduitse taal had bepaalde kenmerken die opvallend overeenkomen met Zweeds (en Deens). Het had bijvoorbeeld niet de Hoogduitse diftongen en heeft de Hoogduitse klankverschuiving niet ondergaan … Dit betekent dat Nederduits woordvormen had zoals sten (steen), hûs (huis), ôge (oog), tunge (tong), dragen (dragen), gripen (grijpen), die qua uitspraak en spelling dichtbij de Zweedse vormen lagen. Zulke overeenkomsten tussen Nederduits en middeleeuws Zweeds waren van doorslaggevend belang voor de mogelijkheden voor het Zweeds om woorden uit het Nederduits te lenen.” (p. 77) En verder: “Hun algemene structuur (in termen van klank, spelling, inflectie) lagen vanaf het begin zo dicht bij de structuur van de oorspronkelijke woorden dat het proces van assimilatie snel ging.” (p. 79) Voor degenen die genoemd werden door Molde, kunnen nog Middelnederduitse woorden zoals bok (boek), open (open), tam (tam), eten (eten) en riden (rijden) worden toegevoegd. Deze woorden hebben een veel grotere afstand tot de Duitse varianten Buch, offen, zahm, essen en reiten.

Middelnederduits had een kleiner effect op syntax en morfologische aspecten zoals nominale wederkerende uitgangen, alhoewel de meeste wetenschappers het erover eens zijn dat de Middelnederduitse invloed achter de algemene afvlakking van het Scandinavische wederkerende systeem zit, meer dan de synthetische structuur van Scandinavische syntax die zich in diezelfde periode ontwikkelde. Wel dient opgemerkt te worden, dat wederkerende afvlakking en een groeiende analytische syntax is voorgekomen in alle Germaanse talen in meer (bijv. Engels) of mindere (bijv. Duits) mate, ongeacht de aard van onderlinge taalcontacten. Sommige wetenschappers menen dat deze kenmerken het gevolg zijn van het feit dat Nederduitsers niet goed in staat waren om correct Scandinavisch te spreken, wat goed te verdedigen is. Wat de reden ook moge zijn, het lijkt er op dat Middelnederduitse contacten deze processen in de Scandinavische talen versterkt hebben.

Toen de macht van de Hanzesteden in de 15e en begin 16e eeuw gestadig verminderde, verminderde ook de invloeden van Middelnederduits op de Scandinavische talen. Tegelijkertijd brachten de uitvinding van de boekdrukkunst en later de Lutherse bijbel een nieuwe Hoogduitse invloed tot stand. De Lutherse Reformatie in het bijzonder effende het pad voor een Hoogduitse stortvloed aan lexicale elementen en invloed op de syntax.

Middelnederduitse invloeden op IJslands en Faeröers
IJslands en Faeröers hebben minder directe leenwoorden uit het Middelnederduits opgenomen, vanwege hun perifere ligging en handelsovereenkomsten met Noorwegen en later Denemarken. De meeste leenwoorden zijn daarom indirect via het Noors en vooral het Deens opgenomen. Er zijn in vergelijking met het Scandinavische vasteland minder leenwoorden terug te vinden in het IJslands, maar diegenen die wel voorkwamen, bleken erg hardnekkig te zijn. Dit bleek vooral in de 17e eeuw, toen het tij zich tegen deze leenwoorden begon te keren. Dit soort leenwoorden (ook leenwoorden met een oorsprong in het Scandinavische vasteland) werden vanaf toen met argusogen bekeken; ze werden als corrupt en overbodig beschouwd. Dit gevoel won langzamerhand aan belang en mondde in de vorige eeuw uit in de hreintungustefna (beleid van taalpurisme), die nog steeds de criteria definieert ten aanzien van de opname van buitenlandse woorden in het IJslands. Vele Nederduitse leenwoorden alsmede pure Deense woorden zijn hierdoor gesneuveld, ten voordele van oorspronkelijk IJslandse constructies. Ook werd de geschreven taal gezuiverd van woordvormende elementen die geleend zijn uit andere talen. Het gevolg hiervan is een puurder maar anders IJslands dan dat van de 17e eeuw en daarvoor. Een zelfde soort principe is terug te vinden in de strenge aanhangers van het Noorse Nynorsk, die de Nederduitse “storing” willen marginaliseren.

De situatie van het Faeröers is ingewikkelder, omdat deze taal nog steeds onder grote invloed van het Deens staat. Ook op de Faeröer Eilanden is een beweging tot een puurdere taal geweest, maar deze beweging was minder heftig. Als gevolg hiervan zijn de Nederduitse lexicale invloeden in het Faeröers duidelijker zichtbaar, maar nog steeds niet zo belangrijk als de invloeden op de talen van het vasteland van Scandinavië.

IJslanders lazen al Middelnederduitse boeken vóór de Reformatie eind 15e eeuw en voordat de handelsmacht van de Hanzesteden voor het eerst voelbaar werd in IJsland. Voorbeelden van Middelnederduitse leenwoorden die tegenwoordig nog steeds grotendeels voorkomen: greifi (graaf), hertogi (hertog), jungherra (jonkheer), jungfrú (jonkvrouw), fursti (vorst), riddari (ridder), lén (leen), kurteis (beleefdheid), handla (handelen), smakka (smaken), sykur (suiker), kokkur (kok), kokka (koken), diktur (gedicht), forma (vorm), klókur (slim), mekt (macht)

Van Middelnederduitse woorden die er via het Deens terecht zijn gekomen, is ook veel bewijs in geschreven documenten uit de IJslandse renaissance en later de Reformatie. Een groot aantal leenwoorden dat is overgenomen door IJslandse wetenschappers van de Reformatie kwam nooit verder dan het kerkelijke register, inclusief de honderden werkwoorden met verschillende voor- en achtervoegsels (for-, -, ofur-), zelfstandige naamwoorden gevormd met –arí (bijv. kettarí "ketterij"), -erí (bijv. hórerí “hoererij”) en op –sel (bijv. bískermelsi “bescherming”). Vele andere Middelnederduitse woorden die via het Deens binnenkwamen, zoals brúka, blífa en makt bleven voortleven in het IJslands, maar staan de laatste eeuw onder zware druk van de taalpuristen. Sommige van deze woorden zijn echter nog over: glas (glas), fordæma (veroordelen), pakki (pakket), spegill (spiegel), slæmur (arm), spaug (grap), orsök (oorzaak).
Alhoewel de meeste Deense (en dus Middelnederduitse) vormen uit de officiële geschreven taal zijn verdreven, worden veel Deense leenwoorden nog wel gebruikt in het alledaagse taalgebruik.
Middelnederduits had een zelfde invloed op het Faeröers lexicon als op die van het IJslands. Uit het Middelnederduits kunnen nog steeds woorden zoals handil (handel), bakari (bakker), bliva (blijven), mekt (macht) en arbeiði (arbeid) herkend worden, alsmede vele andere die via het Deens geleend zijn. In deze laatste categorie kunnen we betala (betalen), toy (kleed), vitskapur (wetenschap), begynna (beginnen), bevara (bewaren), forderva (bederven), forráða (verraden) en gemeinur (gemeenschap) noteren.

Het Deens is ook de bron van vele Faeröerse zelfstandige naamwoorden die eindigen op –heit en –ilsi (de Deense uitgangen komen op hun beurt weer uit het Middelnederduits), zoals sannheit (waarheid) en følilsi (gevoel).
Echter, in recentere tijden heeft het Faeröers haar eigen alternatieven voor de woorden hierboven ontwikkeld; uit eigen bronnen of in navolging van IJslands of Oudnoors. Dus: begynna (begin > byrja, betala (betalen) > gjalda, bevara (bewaren) > varðveita, forderva (bederven) > spilla, forráða (verraden) > syíkja, gemeinur (gemeenschap) > vanligur, sannheit (waarheid) > sannleiki, følilsi (gevoel) > kensla, fortapilsi (vervloeking) > glatan, herligheit (heerlijkheid, glorie) > dýrd, kerligheit (liefde) > kærleiki, trefoldigheit (drie-eenheid) > tríeind, (Poulsen, 1983, p. 133).
In het algemeen is het Faeröers echter veel toleranter ten opzichte van deze buitenlandse elementen dan IJslands.

--> Klik hier voor een lijst met aanbevolen literatuur

Vertaler: Mathieu van Woerkom

Meer informatie: http://www.lowlands-l.net (Klik op “Resources” en op “Links” of “Offline Material”.)

[terug naar de beginpagina]